ongemak, last
IJ hebt meer ongemak as gemak van een steeinpoest (Eext)
Ik heb de wasmesiene kepot. Wat een ongemak (Oosterhesselen)
ziekte(Midden-Drenthe)
Het liekt niet best mit hum; hij hef een verkeerd ongemak (Ruinerwold)
Het is een pienlijk en langdurig ongemak (Meppel)
Die zit altied met ongemak op de kop en in het gezicht
ongedierte, luizen en/of vlooien
Dat kind zat onder het ongemak