ongemakkelijk
Wat zitten mij die schoenen ongemakkelijk (Schoonoord)
Dat warkt niet vlot, dat warkt ongemakkelijk (Gasselte)
moeilijk in de omgang(Midden-Drenthe, Veenkoloniën)
Wie hebben ain ongemakkelijke buurman, dai is niks naor het zin (Valthermond)
zich niet prettig voelend(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)
Hij har zoveul eten, hie was der ongemakkelijk van (Anloo)
Ik veul mij zo ongemakkelijk, alles döt mij zèer (Emmen)
onbehaaglijk, verdrietig(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Mien beste peerd is doodgaon; ik bin der ongemakkelijk van (Roden)
Het zit heur aordig ongemakkelijk
moeilijk(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Zie hef het er ongemakkelijk mit (Noordscheschut)
terdege(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Aj nou niet lustern wilt, za'k oe
ongemakkelijk
ofdekken (Zuidwolde)