onverschillig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. onverschillig

    Hie is zo onverschillig as e laank is (Eexterveen)

    Dai kwaojong hiernaost, dat is wel zo'n onverschilig meubel! (Valthermond)

    ...een onverschillig stuk vreten (Wapserveen)

    Zie ook:
  2. egaal

    Het is mij onverschillig, wat a'k kriege (Zuidwolde)

    Dat lat mij niet onverschillig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...