oog ogen, het, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: oge (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. oog als lichaamsdeel

    Mien ogen wordt helderweg minder (Broekhuizen)

    Van krooien kriej grote ogen en lange arms (Barger Oosterveld)

    Ik heb een grommegien in het oog

    Hij kik zo raor oet de ogen (Een)

    Zij hef veur en achter ogen

    Zie ook:
  2. Laot je de ogen nich dichtdrukken

    Ik heb hiel wat aans op het oog

    Het oog wil ok wat hebben (Eelde)

    Hij kneep een oogie dicht (Emmer Erfscheidenveen)

    IJ moet de kinder goed in het oog holden (Exlo)

    Het oog vul mij der zo op (Rolde)

    Die wichter, daor is wal oog op

    Hij hef de ogen niet in de buus (Balloo)

    Hij holdt een oogie in het zeil (Beilen)

    Hij is zo kwaod, hij hef het witte van de ogen dwars veur het gat zitten (Broekhuizen)

    De haand veur de ogen holden

    Op het èerste oge zuj zeggen: het lek nog wel wat (Dwingelo)

    Aine de ogen oetsteken

    Ie mut gien schieve ogen maken

    Hij har een oogie op heur

    Geef je ogen gooud de kost (Gasselte)

    Wat de ogen ziet, kunt de haanden maken

    Hij hef de ogen groter as de boek (Hoogeveen)

    as de mage

    Hij hef de ogen nog niet vol

    Het zal oe in de ogen druppen as het règent, mien jong, het zal oe der naor vergaon (Hoogeveen)

    Ene naor de ogen kieken (Hijken)

    Ik vunne het mar wat een gekke kerel, ik har der niet veul oge op

    Hie hef er een goed oog in

    Ik doe het op het oog

    Het wark mot je niet in de ogen wassen

    Het gres gruit de koenen in de ogen

    Ik huif veur gieneine de pette ien de ogen te trekken

    Zie ook:
  3. cirkel(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wat doew. In het koelegien of in het oogien

    In het oogien knikkern (Hooghalen)

    Oogien pikken (Mantinge)

    bommen (Zeyen)

    Zie ook:
  4. oogvormige voorwerpen etc.

    Hij is deur het oog van de naolde kreupen (Coevorden)

    Dat is wal zo'n wies wiefie, die kan wal deur het oog van de naald pissen

    Het oog is de holte in het hengsel, dat op de neus drèeit (Sleen)

    Ogen in eerdappels (Anderen)

    Er drif gien oogien vet op de soep (Pesse)

    Haken en ogen (Balloo)

    Met dobbeln moej hoge ogen gooien (Barger Oosterveld)

    (...) een oogie in het touw maeken

    *Het oog van de boer mak het peerd vet (Fluitenberg)

    Veur een glazen oog in het gat meuj naor Meppel (Hoogeveen)

    Wat het oog neit zöt, deert het hart neit (Peize)

    Niks is goud in de ogen (Tweede Exloërmond)

    Het oog zöt aaid van zuk of

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...