Ook: oge (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)
oog als lichaamsdeel
Mien ogen wordt helderweg minder (Broekhuizen)
Van krooien kriej grote ogen en lange arms (Barger Oosterveld)
Ik heb een grommegien in het oog
Hij kik zo raor oet de ogen (Een)
Zij hef veur en achter ogen
Laot je de ogen nich dichtdrukken
Ik heb hiel wat aans op het oog
Het oog wil ok wat hebben (Eelde)
Hij kneep een oogie dicht (Emmer Erfscheidenveen)
IJ moet de kinder goed in het oog holden (Exlo)
Het oog vul mij der zo op (Rolde)
Die wichter, daor is wal oog op
Hij hef de ogen niet in de buus (Balloo)
Hij holdt een oogie in het zeil (Beilen)
Hij is zo kwaod, hij hef het witte van de ogen dwars veur het gat zitten (Broekhuizen)
De haand veur de ogen holden
Op het èerste oge zuj zeggen: het lek nog wel wat (Dwingelo)
Aine de ogen oetsteken
Ie mut gien schieve ogen maken
Hij har een oogie op heur
Geef je ogen gooud de kost (Gasselte)
Wat de ogen ziet, kunt de haanden maken
Hij hef de ogen groter as de boek (Hoogeveen)
as de mage
Hij hef de ogen nog niet vol
Het zal oe in de ogen druppen as het règent, mien jong, het zal oe der naor vergaon (Hoogeveen)
Ene naor de ogen kieken (Hijken)
Ik vunne het mar wat een gekke kerel, ik har der niet veul oge op
Hie hef er een goed oog in
Ik doe het op het oog
Het wark mot je niet in de ogen wassen
Het gres gruit de koenen in de ogen
Ik huif veur gieneine de pette ien de ogen te trekken
cirkel(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Wat doew. In het koelegien of in het oogien
In het oogien knikkern (Hooghalen)
Oogien pikken (Mantinge)
bommen (Zeyen)
oogvormige voorwerpen etc.
Hij is deur het oog van de naolde kreupen (Coevorden)
Dat is wal zo'n wies wiefie, die kan wal deur het oog van de naald pissen
Het oog is de holte in het hengsel, dat op de neus drèeit (Sleen)
Ogen in eerdappels (Anderen)
Er drif gien oogien vet op de soep (Pesse)
Haken en ogen (Balloo)
Met dobbeln moej hoge ogen gooien (Barger Oosterveld)
(...) een oogie in het touw maeken
*Het oog van de boer mak het peerd vet (Fluitenberg)
Veur een glazen oog in het gat meuj naor Meppel (Hoogeveen)
Wat het oog neit zöt, deert het hart neit (Peize)
Niks is goud in de ogen (Tweede Exloërmond)
Het oog zöt aaid van zuk of