opbakken overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. opbakken, verwarmen

    Wij hebt een klikkie eerdappels op ebakken (Hoogeveen)

    's Aovends opgebakken eerappels, dat is lekker (Barger Compascuum)

    Olde stoete opbakken (Havelte)

    Zie ook:
  2. bakken

    Za'k oe gauw èven een ei opbakken (Hollandscheveld)

    Woj de leverworst opbakken hebben of rauw? (Padhuis)

    Zie ook:
  3. verbakken

    Ik zal dat pannekoekenbeslag wal opbakken (Nijeveen)

    Zie ook:
  4. opkrassen(Midden-Drenthe)

    Hij kan opbakken met zien praoties (Beilen)

    Aj dat doet, kuj je wal opbakken bij de wichter (Sleen)

    Die kan hum om mij wel opbakken (Schoonoord)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...