opbinden overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. opbinden

    Dat haor, dat moet ze opbinden, aans kunt ze het ooriezer niet opkriegen (Sleen)

    De rozen opbinden (Padhuis)

    Zie ook:
  2. Ik heb hum goed de boks opbunden

    Zie ook:
  3. in bundels, garven binden

    Wie moeten nog een stuk rogge opbinden (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...