opbreken
Wij moet de fundering opbreken (Balloo)
De grond brek op
Een scheidpaal opbreken
losmaken van de eerste turven uit de slag of van de laag bagger om ze te drogen te leggen
Het dreugt zo haard, wie mouten neudig aan het opbreken (Emmer Erfscheidenveen)
As ie begunden mit opbreken, ...opgooien, wörden der twei laogen op het slag leg um ruumte te krieg (Barger Oosterveld)
Törf opbreken: 3 rijen opbreken en die legde men op 3 vaste rijen en nao een week goed dreugen zett (Pesse)
Opbreken is van de aine diek op de andere zetten (Eelde)
opsmieten, opslao(ge)n, opgooien
oprispen
Mien mage is niet goed in örder, het eten brek mij aal weer op (Beilen)
gevolgen ondervinden van zijn doen en laten
Dat zal hum zoer opbreken (Roderwolde)
Dat is hum lillijk bij de rugge
...bij het gat (Valthermond)
opbrökken (Padhuis)
weggaan
Het is een late visite eworden en wij mussen nou maor ies opbrèken (Hoogeveen)
De kermis is wèer oflopen en nou breekt ze het zaakie wèer op (Hijken)
niet drachtig blijken te zijn
Ik miende dat hij drachtig was, maor nou brek hij op (Dwingelo)
(wp), in 'Zonderling is de spreekwijze
Vaste goederen opbreken