aandoen
Het is duuster. Zuw de lamp opdoen? (Buinen)
opdrèeien
opdoen
Zult zie op schooul nog wel wat opdooun? (Eext)
Waor heb ie dat ding op edaone?
Wij hebt heel wat neis op edaone (Ruinen)
Het is een knap maagien eworden, die kan nog wel ies wat opdoen (De Wijk)
versieren, optutten, opmaken
Wat hef oos wicht zich wèer mooi opdaon. Het mag zo gèern mooi wezen (Beilen)
omhoog doen
Toen as mien zuster 17 was, much ze het haor opdoen (Ruinerwold)
Het raam opdoen (Hoogeveen)
IJ moet je bokspiepen opdooun, aans kriej ze under de rommel (Eext)
concurreren(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)
Tegen dat soort volk kun wij niet opdoen (Borger)
Wij kunt met het wark best tegen mekaor opdoen
opzetten
Wij mut zo eten, ik zal de erpel vast opdoen (Coevorden)
opendoen(Zuidwest-Drenthe Noord)
De deure even wat opdoen, as het te warm wordt (Wapserveen)
*Opdoen dut botter verkopen