opdrukken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. opduwen

    Met een krik kuj een auto opdrukken (Nieuw Dordrecht)

    Aj mij wat opdrukt, kan ik wel in die boom komen (Broekhuizen)

    Druk het raam even wat op (Coevorden)

    Met scheuvellopen lat de vèurste hum wel ies opdrukken (Wapserveen)

    As de wagen vast in de baander zit, dan moej hum met mekaar even opdrukken (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...