opflikkeren, oplichten
Eerst doofde het locht, en toen flikkerde het weer wat op (Broekhuizen)
Draai de pietereulielaampe èven op, dan flikkert hij wel weer op (Meppel)
Aj non nog even in dat vuurtien raggelt, dan wil het nog wal weer wat opflikkern (Oosterhesselen)
Wat is het duuster nao die bui, mar het zal zo wal weer opflikkern (Weerdinge)
Vlak veur hij störf, flikkerde hij nog wat op (Broekhuizen)
oplazeren
Laot hij opflikkern! (Broekhuizen)
Flikker op! (Hooghalen)
opflikken