opgooien overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. opgooien, omhoog gooien

    Gooi die bal op en roep metien de naam van iene

    Wel helpt die mes opgooien?

    Bie het törf dreugmaken mös je het eerste slag opgooien (Barger Oosterveld)

    Wij moeten die eerappeldobbe even opgooien dat je een beetje een fetsoenlijke koele kriegt

    Wij kriegt regen, want de pieren gooit op

    Zie ook:
  2. Daor zulle wij ies een ballegie over opgooien

    De scheidsrechter bruukt ain gulden veur het opgooien (Valthermond)

    opsmieten, opbreken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...