gaatje met een ladder
Ik heb een ophaal in de kous (Padhuis)
Ik har een ophaol in mien vest (Norg)
deel van een deurklink(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
De ophaol van de deurklink is de lip, die de klink oplicht (Roden)
De ophaol is de slegel van de deurklinke (Roswinkel)
is, wat in de neuze valt (Schoonoord)
is het lange deel van de deurklink (Zeyen)
is de wupper (Pesse)
karwei(Zuidwest-Drenthe Zuid)
As ze tegen de heugte op mussen, dan zeden ze: det is een hele ophaal (Pesse)
heisa, ophef(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Van die neie auto maakt zij zo'n ophaal (Zuidwolde)