ophalen overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. ophalen

    We moeten het lèeste heui nog ophaelen (Vledder)

    Wij wilt wel komen, maar dan moej ons ophalen (Klazienaveen)

    Die is zo ziek ewest, hij hef het van de dood op ehaald

    Zie ook:
  2. omhoog halen, optrekken

    IJ moet je boks wat beter ophalen, het hemd hangt er oet (Sleen)

    Aj mit het breien een steek laot vallen, dan muj hum ophalen (Ruinerwold)

    Eerst èven de refels ophalen, veurdat aj het gat stopt (Hollandscheveld)

    Die cijfers moje even een beetje ophalen (Klazienaveen)

    De rogge stiet niet best, mar as het wèer wat gruizemer wordt, kan het nog wel ophaelen

    Zie ook:
  3. in herinnering roepen

    De olde buren haalden altied olde taferelen op (Hoogeveen)

    Het is wel ies mooi om olde leidties op te haolen (Norg)

    Zie ook:
  4. inzetten(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wij moet dat couplet nog even weer vannei ophalen (Sleen)

    Haal do no eerst mar is op, dan val wij wal in (Padhuis)

    Zie ook:
  5. openhalen(Zuidwest-Drenthe Noord)

    De haand ophaelen an een spieker (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...