ophangen
Wie mouten dai gerdienen nog even ophangen (Valthermond)
De vrouw mus de was ophangen (Barger Oosterveld)
Sommige meinsen kunt van een klein veurval een groot verhaal ophangen (Fluitenberg)
Het wordt opnei op ehangen
Zij hebt hum lillijk op ehangen
(wederk.) zich verhangen
Hie hef zuk ophangen, hie kun het leven niet meer an (Eext)