ophangen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. ophangen

    Wie mouten dai gerdienen nog even ophangen (Valthermond)

    De vrouw mus de was ophangen (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. Sommige meinsen kunt van een klein veurval een groot verhaal ophangen (Fluitenberg)

    Het wordt opnei op ehangen

    Zij hebt hum lillijk op ehangen

    Zie ook:
  3. (wederk.) zich verhangen

    Hie hef zuk ophangen, hie kun het leven niet meer an (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...