opkielen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. een wig tussen of onder iets slaan

    Dat past nich, mar dat keun je wal opkielen (Barger Oosterveld)

    Ik zal de staol van de haomer opkielen (Roderwolde)

    Jong, jong, da's een zwaor stok, dat muw eerst wel opkielen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...