opkoken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. opkoken

    Aj vandage soep over hebben, dan kuj dat morgen weer even opkoken (Klazienaveen)

    Vrogger mussen ze de wasse - het witgoed dan - altied opkaoken um het goed schone te kriegen (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...