oprakeln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. oprakelen

    Zij hebt het vuurtie op erakeld in plaatse van het te sussen (Hollandscheveld)

    Het vuur instrieken en dan aanderdaags 's mörgens weer oprakeln (Weerdinge)

    Zie ook:
  2. Die aolde kwestie moej aal niet wèer oprakeln (Hijken)

    opraggeln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...