oprumen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. opruimen

    Zo af en toe moej de kaasten ies oprumen (Wapse)

    Wel rommel maken, mar niet oprumen (Elim)

    Zie ook:
  2. afruimen

    Nao het eten moej de taofel oprumen, ...ofrumen (Sleen)

    Zie ook:
  3. verwijderen

    De wilde haover mot opruumd worden

    Zie ook:
  4. ruimer maken(Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zo past het neit, ik mout dat gat ein beetje oprumen, ...oproemen (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...