opschallen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. korter maken van een ketting

    De panne hangt te dicht boven het vuur, wij zult de kette even wat opschallen (Hijken)

    Het hangiezer mut een beetien hoger opschald worden

    Dat peerd lop der te lang veur, je moet de strengen wat opschallen (Anloo)

    opschorten, opschallen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...