opsteken
Hie zit er wal bij, mor hie stek er niks van op
IJ moet eerder je vinger opsteken
Die hef het haor op esteuken (Pesse)
lossteken van aardappelstammen
As de andern hen melken gungen, mus ik de eerappels opsteken (Barger Oosterveld)
opschudden bij het vlegeldorsen,
Bai het opsteken kommen de koppen, die onder lagen, bovenop te liggen (Roderwolde)
aanleggen, pleisteren
Dommiet moj even anholden, dan wiw even opsteken (Eexterveen)
Zij hebt onderweg een paar keer opsteuken (Hoogeveen)
aansteken
Wacht nog mar èven mit laamp opstikken, ie kunt het nog wel zien (Broekhuizen)
Ik gao de lantèerns opsteken (Sleen)
naar boven steken, schoven of hooi met een vork opsteken
De touscheiter stak ze op naor de bult (Barger Compascuum)
op de pennen zetten(Midden-Drenthe)
Mij dunkt, ik mus een paor hozen opsteken
bij zich steken
Het geld opsteken