opsteker -s, de, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: oplader (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), Spellingvarianten als bij: steken

  1. persoon die bij het oogsten de garven (of hooi) met de vork naar boven steekt

    Dei opsteker kan de garven gauwer op de wagen gooien as dat doe ze vervleien kans (Barger Compascuum)

    oplader

    Zie ook:
  2. degene die de aardappelstammen lossteekt

    Die opsteker kun gemakkelijk twie gaarders an het wark holden (Dalen)

    Ie hadden een opsteker, een krabber en een uutbrenger (Emmer Compascuum)

    opbreker, stamsteker

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...