opvangen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. opvangen

    Under de maalkast weurden de zakken hungen um het maalsel op te vangen (Hijken)

    Wij hebt lèest 20 doeven opvangen

    Sommige pièerden kunt een knipslag heel good opvangen (Diever)

    Wij hebt net een moorvul opvangen

    vangen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...