opvreten overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. opvreten

    Het knien vret oous aal oous moous op (Eext)

    Man wat een wark, ie zulden je geduld er bij opvreten (Hijken)

    Hie wol zien iegen woorden wal weer opvreten

    Inwendig zat hie zuk op te vreten

    Hie mus hielwat opvreten

    Loog vret alles op; het bit (Dwingelo)

    Harm schraap mij de wortel, aanders (vr)et ik hum zo op

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...