ordentelijk bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe

Ook: ordenlijk (Kop van Drenthe)

  1. behoorlijk

    Hij gedrag zich ordentelijk. Wat hebt ze op hum an te marken? (Broekhuizen)

    Hij was toch hiel ordentelijk opvoed (Padhuis)

    Zie ook:
  2. net

    Aans is e wat roeg, mar non zög e der wal ordentelijk oet (Sleen)

    Hij zit ordentelijk in de klaier (Eexterveen)

    Het was een ordentelijk mannegie (Elim)

    Dat wark, dat leg der ordentelijk bij (Emmen)

    dentelijk

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...