overal
Hij is overaal en naarms
Wij hebt er overal al um lopen, maor wij hebt het wal kregen (Borger)
Hij wet overal van
Overal is wel ies wat (Wapse)
overhoop
Ie mut niet alles aoveral halen (Hoogeveen)
gooien (Ruinen)
verspreid
Wij moet die vrutenbulten overal maken
Met mes streuien worden de bulties overaal gooid (Eexterveen)