overheen
Hij het er vaarf overhen smeerd (Roderwolde)
Hij springt er wal een meter overhen (Sleen)
Hij beud er overhen
Ik har der overhen lezen (Barger Oosterveld)
Hij kan der nog niet overhen komen, dat hij mit ringstikken verspeulen mus (Hoogeveen)
Ze zitten over hum hen
overhèer