overschot het
  1. overschot, teveel

    Der schient een overschot an botter te weden (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. wat overblijft

    Geef het aoverschot mar an de varkens (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. term bij blokgooien, extra gooibeurt(Zuidoost-Drenthe)

    As een speuler prebeert iene dood te gooien en dat lukt hum, dan krig hij overschot. Dan mag hij nog (Klazienaveen)

    Sekuur der op an, gien bijschot en gien overschot; alles blef (Anloo)

    Zie ook:
  4. spellegie om elkaars iezern kogels te pikken. Raakte de kogel bijv. een steen, dan rupen wij direct: (Elim)

    Het overschot is veur de goddelozen (Sleen)

    veur het siepie (Diever)

    veur de veugelties (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...