overtrekken sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. overtrekken

    Een stoel overtrekken

    Er zint wilde gaanzen overtrökken

    De buie is overtrokken

    Over(g)etrökken dekens

    Bron: R. de Lange Zie ook:
  2. rechttrekken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Dat vouer helt een beetie over naor het knaol, wij zult hum even overtrekken (Eexterveen)

    Zie ook:
  3. eggen(Zuidoost-Drenthe)

    Nao het zèeien van de rogge moej overtrekken,

    ...naoeggen (Sleen)

    Eerst moew het laand mor overtrekken en dan schraankeln

    Twee keer der over is dubbel overtrekken (Balloo)

    ondertrekken

    Zie ook:
  4. te ver trekken

    IJ moet er even een schoor tegenan zetten, aans trek ij hum over (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...