overvallen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. overvallen

    Wel 's aovends laot bij 't pad is, kan wel overvallen worden (Anloo)

    Mit det neis worde ik overvallen (Ruinen)

    Zie ook:
  2. onverwachts komen

    Zie deden wat ze niet mugden, en doe overvul hij hèur en toen kwam het an het locht (Sleen)

    Het kan je zo iniens overvallen (Padhuis)

    De beuie overvul mij (Dwingelo)

    De visite is mij een beetie overvallen (Fluitenberg)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...