overweg I de
  1. spoorwegovergang

    Ik mus even wachten bij de overweg, de trein kwam der an (Emmen)

    Bij de aoverweg waren bomen dichte (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. recht van overpad

    Wij hebt daor overweg over die akker, wij hebt recht van overweg (Sleen)

    overpad

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...