, in
overweg kunnen
op kunnen schieten
Kanst der slecht met overweg, het is een mispel van een kerel (Zuidlaren)
Oes kluppie kan gooud met mekaor overweg (Rolde)
ergens goed mee kunnen omgaan
Zo'n karweigie is wat veur Jan, die kan der met overweg (Hijken)
Hie kan goed met de naald overweg