Ook: pand (Zuidoost-Drenthe), pantsje
Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningenpand van de jas
Hij stopte altied zien zakdoek achter in de paand van de jasse (Ruinerwold)
De rechter paand van je jas trekt wat
Paanden van de jas, dei wapperden hom nao (Zuidlaren)
Wil ie een paand op de zeum, ...op de jasse hebben?
gebreide of genaaide delen van kledingstuk
Ik heb al een paand van dat vest of
Ik kan dat pand wal ofhechten, hij is lang genog (Gieten)
deel, stuk, vooral van grond
Bie dat hoes is een mooi paand grond bie (Roswinkel)
Dat stuk laand wordt in drei panden verhuurd (Roderwolde)
Wij hebt dit jaor een flink paand bieten (Elim)
Aj een pand eerappels krabd hebt, maj even vort
Ze hadden een breeid paand veur met erpelkrabben
Wij hadden twie ledder erpel in een paandtien (Oosterhesselen)
Ik zal nog even een paand eerpels opsteken (Anderen)
As wai dat paand er of maaien, dan bin wai niet min (Roden)
Perstörf koch ie per pand; 200 riegen op een pand (Klazienaveen)
Een pand perstörf opstoeken (Barger Compascuum)
Wat is oes een paand oet de daok weid!
gebouw
Hoe lange woon ie al in dat paand (Dwingelo)
gedeelte in de wegen, wallen, vaarten, dammen, die door markgenoten of inwoners onderhouden worden(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Dat paand is kwaodschouwd
onderpand
Wat mot hij doen um dit paand weer te kriegen?
in
pantjen roon
(verkl.) schoteltje(Zuidwest-Drenthe Noord)
Vroeger drunken ze de koffie vaeke uut het paandtie, as het hiete was (Vledder)
Een schoteltie koffie wör ook wel ies een paandtie koffie enuumd (Wapserveen)
gedeelte tussen de baggerschotten, dat vol moest(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Het paand is vol en nou meuw der mar een nei paand bij anleggen (Pesse)
Een paand was het stok van het kip dat mit het uutjutten berekbaor was (Wapserveen)
Het pand tussen de schotten is pand (Barger Oosterveld)