Ook: partaai, parta(a)i (Kop van Drenthe), partije (Zuidwest-Drenthe Zuid)
club, groep
Der bint een hoop politieke partijen (Nieuw Amsterdam)
Hij is bie de andere partij
Veur het voetballen mus je eerst partijgie kiezen (Anloo)
Hij was lid van de partij
hoeveelheid
Ze hebt een hiele partij leden (Odoorn)
Wij hebt een partij törf kregen (Balloo)
Hij hef nog een partij rommel achter het hoes liggen (Barger Oosterveld)
muziekpartij
Wil jij die partij nog ies overspeulen? (Gasselte)
Hij kun zien partij niet maken
Hij speulde de eerste partij
gelijke
Det is gien partije veur oe; hij is veule starker (Ruinerwold)
Hij het zien partij troffen (Valthermond)
spelletje
Hij speult een goeie partij biljart (Emmen)
Zuw een partijgie voetballen (Eext)
kandidaat
Dat wicht was een goeie partij (Sleen)