pienlijk bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. pijnlijk

    De wonde was slim pienlijk (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. Het was pienlijk veur de aolders, dat de kinder zo vrog overleden bint (Sleen)

    Het was een pienlijk veurval (Gieterveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...