een piepend geluid maken
Dat koorrad begunt ok aordig te piepen (Hooghalen)
Een die nauwbörstig is, zit te piepen (Gasselte)
Det stokkien kriet peep zo en dan gnees de hiele klasse (Ruinerwold)
Hij zal nog wel ies aanders piepen
jeremiëren
Wees niet zo kleinzerig en zit niet daolijk te piepen (Beilen)
er tussenuit knijpen
Non moej der niet tussenoet piepen, aans help ik je nooit weer (Oosterhesselen)
Toen hij er wezen mus, was hij gepiept (Peize)
Hij is hum piept
mee zitten(Kop van Drenthe)
Door kuj nog wel even an piepen (Eexterveen)
plotseling voor de dag komen
Hij piepte achter de kaste vort (Barger Oosterveld)
poffen
Grofva piepte dan appels veur oos in de warme asse
*Zoas de aolden zongen, piepen de jongen (Zeyen)
Waor e pip, daor zit e niet