pieren onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe

Ook: piereken, pierken, pierken II

  1. prutsen, niet opschieten

    Hij zit de heile dag op zo'n stukkie veen te pierken (Barger Compascuum)

    Hij lig er aal umhen te pieren (Sleen)

    Schei toch uut te pierken, ie kunt niet zien daj wat edaon hebt

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...