pikken II onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. kleven, plakken

    Mien handen pikt zo, ik heb zwienepoten had (Sleen)

    De vaarf is nog niet dreug, die pikt nog (Eext)

    Twee waogens an mekaor pikken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...