plas II de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: plassien

  1. (meestal verkl.) koekje van (grof) meel en stroop

    Een plassie was een klein koekie, die aj um neijaor kregen (Dwingelo)

    Dou heur mor even zo'n plaze (Valthermond)

    Zie ook:
  2. langwerpig krentenbrood(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Wij mussen met de plas hen Hesseln; der was een kleine geboren (Sleen)

    As der een poppien geboren is, meut de grootolders mit de plasse op de gaank (Diever)

    wegge

    Zie ook:
  3. stukje weefsel, het zgn. koekje, op de tong van een pasgeboren veulen

    Een völ had een plassien op de tong, dat e der oet mus speien (Padhuis)

    Zie ook:
  4. stukje uit paal of stam(Zuidwest-Drenthe)

    As een paol te dikke is, kuj der een plassien ofhouwen (Wapserveen)

    Ik zal even een plassien van die boom ofdoon, dan kuj hum weer kennen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...