grof stuk (afval)hout, knuppel
Pak even een plenter, dan bongele wij die ekkels uut de boom (Dwingelo)
Zaag die plenter mar in stukken, die kuj nargens veur gebruken as veur het vuur (Oosterhesselen)
Ik heb van dei boom een dikke plenter ofsneden (Barger Oosterveld)
Der niet zo'n kromme plenter anhouwen
groot persoon, dier of ding
Ze hebt daor toch een plenter van een boom veur het huus staon! (Ruinerwold)
Wij hebt een hiele plenter laand (Grolloo)
Dat is een zwaore plenter van een balk (Emmen)
Wat is dat een plenter van een pèerd
lang, dik, lomp of onbehouwen etc., van persoon of dier
Hij hef een plenter van een wief (Ruinerwold)
Die jong is een lange plenter
Een plenter van een pèerd
Een plenter van een kèrel kan van alles wezen, maor altied ofwiekend van het normale (Emmen)
Wat is dat een onverschillige plenter (Fluitenberg)
ruge plenter (Havelte)
gemene plenter (Hollandscheveld)
oplawaai(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Ik heb hum een flinke plenter verkoft (Sleen)