pletten werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. plat maken

    In de oorlog lötte wij haver pletten (Ruinerwold)

    Je moet dat gras niet zo pletten (Balloo)

    Dat bint arge dikke poters, die kun ie eerst wel pletten

    Dat fluweel begunde zo te pletten (Buinen)

    Dizze stof plet (Weerdinge)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...