plezier het, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: plezeier (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), pleza(a)ier (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), plezaar (Veenkoloniën), plezeer (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe)

  1. plezier

    De knuppels haren toch zo'n plezeier in de snei (Barger Compascuum)

    Det döt mij plezier daj oens ies koomt opzuken (Broekhuizen)

    Die hebt ok niet veul plezeer van heur jong (Drouwen)

    Hij huppelt van plezier (Pesse)

    wil, schik

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...