ploetern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. hard werken

    Hij mus de hiele dag ploetern um rond te kommen (Westerbork)

    Wij hebt vrogger wat ploetern daon bij die boer (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. met moeite ergens doorheen gaan

    Wij hebt wal een uur deur de snei lopen te ploetern (Zwiggelte)

    Biest ploetert deur het water, zo nat is het er (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...