hard werken
Hij mus de hiele dag ploetern um rond te kommen (Westerbork)
Wij hebt vrogger wat ploetern daon bij die boer (Dwingelo)
met moeite ergens doorheen gaan
Wij hebt wal een uur deur de snei lopen te ploetern (Zwiggelte)
Biest ploetert deur het water, zo nat is het er (Sleen)