pluren onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: pleuren (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. pulken, peuteren

    Hij zit vake in de neuze te pluren (Havelte)

    Die jonge zit altied an de dèkens te pluren (Ruinerwold)

    De kiepen zit heur ien de veren te pluren (Fluitenberg)

    pulken

    Zie ook:
  2. kluiven

    Die botties, daor kuj een hiel toer met zitten te pluren (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...