vallen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)
Hij pofte op de baank daele (Dwingelo)
Hij is mu, hij lat zuch zo mar in de stoel poffen (Nieuw Dordrecht)
Hij völt van de fietse en pofte op de straot (Beilen)
ploffen
poffen, braden
Bie het eerappelloof branden poften wie de eerappels (Barger Oosterveld)
As kiender gunge wij appels poffen ien de kachelnaovend (Ruinerwold)
Wij gungen nog wal is kastanjes poffen (Borger)
Wij poften
peerdebonen op de kachel (Noordscheschut)
zwaar lopen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)
Hij poft er over met zien smakvouten (Roderwolde)
Hij pofte deur het mulle zaand (Nieuw Amsterdam)
geluid maken van een motor
Die trekker steeit zo te poffen; zet hum mor oet (Gieten)
pofkern
knallen(Zuidoost-Drenthe)
Hie poft er mar wat op weg met dat pistol (Zweelo)