pols I -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: polse (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. pols, deel van de arm

    Ik heb de pols verstoekt (Zweelo)

    Maakt de polsen maor nat, ie mut anpakken (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. polsmof

    Hij haar polsies om de aarm (Roderwolde)

    polsmof

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...