wassen
Je moet je goed poltern, je heuft niet zunig met waoter wezen (Drouwen)
knoeien, spatteren
De kinder zaten lekker in het waoter te poltern (Ekehaar)
Met een polsie almaor poltern in de melk
baggeren
Wai mout er mor midden deur hen poltern (Eexterveen)
Hij polterde dwars deur het laand (Emmer Erfscheidenveen)
*Eerappels en jonge vrouwlu meut polterd worden is een aold gezegde
knooien