poot I de, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: pote (Zuidwest-Drenthe)

  1. poot van dier

    De hond kreupelt wat mit de pote (Fluitenberg)

    Het peerd stund mit de poot over de kette (Roswinkel)

    De poten zit er lös under

    Zie ook:
  2. been

    Daor kuj gien pote trekken

    Hij hef gien pote meer um op te staon

    Hij stiet op zien achterste poten (Klazienaveen)

    Op hoge poten kwam e der an (Padhuis)

    Hai het hom maal bie de poot had

    Hij speulde op zien poot

    Hij kreeg gien poot an de grond

    Je moet de poot stief holden

    Hie wol mij even een poot oethorten, mar ik was hum niet neudig

    Zij hebt hum pootien haakt (Sleen)

    licht (Dwingelo)

    zet

    Zie ook:
  3. hand

    Daor muj mit de poten ofblieven (Ruinen)

    Hij is te beroerd um een poot uut te steken (Coevorden)

    Zet oe pote der even onder

    Zie ook:
  4. steun, poot

    De poot van die stooul is ofbreuken (Gasselte)

    De poot van de taofel stun der scheif onder (Norg)

    Zie ook:
  5. Een feest op poten zetten (Dwingelo)

    Dat was een breif op poten

    Zie ook:
  6. verticale paaltjes van een hek

    Een hek har drie of veer poten, daor zatten de planken an vast (Sleen)

    Zie ook:
  7. voetafdruk

    Allemaol vieze poten in de keuken (Barger Compascuum)

    Het hef veer poten/Een steile rugge/En een plat veur het gat/Wat ding is dat?

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...