punten I werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. met een ijzeren stang in de grond etc. steken

    Zij was an het steiner punten

    Wij moet even punten, waor de put zit (Borger)

    Wij meut det heui even punten, want de bulte begunt aor

    dig te roeken als controle op hooibroei (Pesse)

    Even punten, hoeveule vene hier zit (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. aanpunten

    Wie binnen an het richelpaolen punten (Emmer Compascuum)

    Zie ook:
  3. van punten ontdoen

    Bonnen kuj punten, mor as er draod inzit, proot wij van rangen (Sleen)

    Zie ook:
  4. een punt vertonen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De lampepit punt, knip hum even wat op (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...