rammel -s, de
  1. rammelaar

    Geef hum die rammel nog mor even, dan is e stille (Hijken)

    Aj het pèerd draven luten, möj zien daj een rammel bij je hadden

    Zie ook:
  2. ijzeren ring om de stalpaal(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wij hadden rammels an de stalpaolen. Een touw an de rammels vaste en dan kunden ie de koenen vaste b (Havelte)

    Zie ook:
  3. slaag

    Hij hef hum een beste pak rammel geven (Vledder)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...