rangen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. peulvruchten ontdoen van draden(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wij moet nog een körf vol bonen rangen (Hijken)

    Met bonen hej altied een bult wark; ie moet ze rangen en punten (Beilen)

    draoden, rangeln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...